Ouder zijn (worden) en Communicatie
Alweer de derde in de reeks ’70 worden en wat dan’ en feitelijk het meest omvattende onderwerp dat er is. Communicatie met anderen en wellicht nog belangrijker, communicatie met jezelf.
Allereerst een paar feiten op een rijtje: communicatie tussen mensen bestaat voor 58% uit non-verbaliteit. Gebaren, gezichtsuitdrukkingen, symbolen, van een duim omhoog tot een duim omlaag, wuiven als groet en wuiven als ‘ga maar wég’. Het brede gebaar van ‘ik wil wel een omhelzing tot je handen met de palmen naar voren, ‘ik liever niet’, en zo kan ik nog wel even doorgaan. Wij weten dat al lang en toch weer eens even goed om bij stil te staan. (daar zijn overigens ook gebaren voor). Dan blijven er nog wat procenten te verdelen over (Bron: Birdwhistle-Antropoloog en Mahrebian-hoogleraar psychologie), te weten: 7% aan woorden en de rest, 35% is tonaliteit.
Dus, zeg je niets, dan kan dat heel wat zeggen, zeg je wél wat, dan doen de woorden er beduidend minder toe dan de toon waarin je het zegt en het gebaar dat je er bij maakt.
Lijkt ingewikkeld en dat is het ook, vooral omdat het per context kan verschillen en ook nog eens per cultuur. Wij, 70 plussers doen dat al járen en het lijkt volkomen automatisch te gaan en dat doet het ook. Als je iets al zo lang doet, hoef je er eigenlijk niet meer bij na te denken.
Alhoewel, stel nou eens dat je de woorden en bijbehorende gezichtsuitdrukking niet goed gebruikt (óók al járen), dan zou het zo maar kunnen zijn dat je al jaren niet duidelijk bent en dus niet goed begrepen wordt. Dat blijkt in de beste families voor te komen, terwijl niemand zich realiseert hoe dat nou toch komt.
Laat dat maar even ‘indalen’, want er is méér. Wij, 70 plussers, hebben een ‘data-base’ (herinneringen van gebeurtenissen) van ongekende omvang, álles zit in je geheugen, al dan niet bewust. En op het moment dat je iets hoort, ziet of anderszins meemaakt, zoekt je brein naar iets dat lijkt op iets uit het verleden. Dat doet het brein om een vergelijking te kunnen maken, zodat je het kunt begrijpen. Dat is één van de redenen waarom je onder ‘ons’ vaak hoort “ik weet nog goed…”, of “vroeger hadden wij…..”, het is altijd ‘lekker’ als je het begrijpt en dat aan anderen kunt laten weten door er iets (van vroeger) over te vertellen.
Is er geen vergelijking in onze ‘data-base’ dan wordt het best wel lastig om te begrijpen wat de anderen bedoelen. Het kán wel, alleen hebben wij daar dan een ‘open mind’ voor nodig, waarbij het ‘nieuwe’ wordt toegevoegd aan het oude, in plaats van te blokkeren door “dat hadden of deden wij vroeger niet” of “ik doe of denk nooit zo”.
Herkenbaar? Een voorbeeld? Dansen van vroeger of dansen van nú. Wij kennen het ‘slijpen’, de ‘jive’, de foxtrot en de twist en misschien zelfs wel de tango. De ‘jeugd’ misschien ook wel, al kennen zij ook de ‘hiphop’, ‘streetdance’, ‘dancehall’. “ze doen maar wat”, hoor ik mijzelf zeggen. Dat is natuurlijk niet waar. Ik begrijp het gewoon niet, mijn brein heeft geen vergelijkingsmateriaal, dus…. . Wat dan te denken van ‘taal’, terwijl dat maar zo’n klein deel van onze communicatie beheerst, woorden als ‘cool’ of ‘vet’, daar staan voor ons toch heel andere begrippen voor, nietwaar. Inmiddels went het wel, al klinkt het uit ‘onze’ monden belachelijk. “Hoe was het concert”? “vet cool…”, schei nou toch uit! “Super” ook zo’n inmiddels geaccepteerde kreet, álles is ‘super’, het weer, een idee, een film, een boek, noem maar op. De gradatie in leuk, leuker, leukst is verdwenen, het is allemaal ‘super’. En, even voor de duidelijkheid, dat is het beslist níet. En het geeft niet, iedere tijd heeft zijn taal en zo ook zijn eigen aardigheden, laten wij het daar op houden.
Méédoen is iets anders. Méédoen om er bij te horen (kan niet, er zitten te veel jaren tussen), of om beter begrepen of gehoord te worden (kan niet, er zitten te veel jaren tussen), grappig genoeg wordt onze ‘oude taal’ meer geaccepteerd dan andersom. Dus, wees jezelf, spreek je eigen taal en stap af en toe eens in de wereld van de jongeren die inmiddels iets anders geleerd hebben, net als wij destijds, toen onze ‘ouderen’ de wenkbrauwen fronsten bij ‘gaaf’, ‘blits’ en wat dies meer zij. Ga gewoon ‘ontspannen’, ‘chillen’ klinkt en werkt niet. Dat waren dus zomaar een paar woorden (7% van de communicatie).
Als begrijpen vóór begrepen komt, hebben wij een uitdaging om te luisteren naar al dat ‘nieuws’ en het te vertalen naar wat wij kennen en herkennen. De jongeren zal dat niet lukken, daarvoor is hun data-base (nog) te klein, zij hebben geen vergelijkingsmateriaal. Het ‘non-verbale’ heeft gelukkig veel meer overeenkomsten, al zegt ons lijf vaak iets anders dan wij willen uitdrukken. In onze hoofden zijn de meesten nog rond de twintig, het lijf daarentegen, laat vaak iets anders zien. Het opstaan of gaan zitten, de soepele tred, het wordt allemaal anders. Onuitgesproken leest zo een ander je leeftijd (of gezondheidsniveau) en zeker jongeren ontkomen niet aan een (onbewust) oordeel, dát zit namelijk wél in hun dat-base. Bijvoorbeeld in het verkeer zie je welke associaties het oproept, “heeee ouwe, schiet eens op”, “die zouden ze zijn rijbewijs moeten afnemen, levensgevaarlijk” (soms terecht, al geldt dat voor alle leeftijden).
Er is toch meer dan communicatie tussen jong en oud? Natuurlijk, al vertelt het makkelijker als de verschillen groot zijn. Communicatie tussen ouderen onderling is zo mogelijk nog beroerder dan tussen oud en jong. De ouderen zouden dezelfde taal moeten spreken, hebben allemaal een enorme ‘data-base’ , waardoor je elkaar beter zou moeten begrijpen en toch, dat daar een grote uitdaging ligt hoor je dagelijks om je heen. Begint er een over vroeger te praten, dan is er vaak geen houden aan, de emmer stroomt dan al snel aan alle kanten over. Onderlinge verdraagzaamheid is vaak ook ver te zoeken, ik zie dat bijvoorbeeld in een supermarkt, waar de ergernis er van af druipt als het afrekenen wat langer duurt door het zoeken naar muntjes terwijl zo’n creditcard best handig is. Ik hoor dat door de stelligheid van beweringen die in gezelschap door de lucht vliegen. “het ís gewoon zo” of “dat was vroeger al zo en zal waarschijnlijk wel altijd zo blijven”. Zo er bij jongeren veel meer acceptatie is van ‘anders’ en ‘vreemd’ en vaak heel gewoon gevonden wordt, zijn wij stelliger. Waar dat allemaal vandaan komt en welke verklaring daar voor is, voert voor nu en hier te ver, dat komt nog wel een keer. Blijft onverlet, wat dóen wij er mee? Wat kunnen wij met deze berg informatie, waarbij het meeste een ‘feest’ der herkenning is, ‘seen it, been there, done it’. In deel 1 en 2 sprak ik al over ‘erkenning’ en ‘herkenning’ en dat doe ik nu weer. Daar zit een onovertroffen formule in. Herkennen (da’s makkelijk) en erkennen (uitdaging) dat ons wereldje kleiner geworden is, onze fysieke mogelijkheden beperkter, ons vocabulaire achter blijft, is de eerste stap die gaat helpen ons aan te passen aan wie er ook bij ons aan tafel schuift. Ja, je leest het goed, wíj gaan ons aanpassen. Wij gaan wachten met ons eigen verhaal te doen. Wij gaan vragen stellen en luisteren. En zeker als de woorden nieuw zijn of de gebaren ons doen twijfelen, gaan wij controleren wat de ander er mee bedoelt en of we dat juist hebben begrepen.
Dat lijkt een onmogelijke opgave, vooral voor diegenen die zo ongelofelijk veel te vertellen hebben. Aan de andere kant, als je zo veel te vertellen hebt en er wordt niet echt naar je geluisterd, dan heb je er ook niets aan.
Bezie situaties eens als een voorstelling waar je onderdeel van uit maakt, zonder een actieve rol te spelen, je mag wél vragen stellen en uiteraard luisteren. Merk op, dat áls je dat voor elkaar krijgt, je rol verandert. Er zál gevraagd worden hoe jij dat hebt beleefd, hoe dat bij jou vroeger was of wat jíj er van vindt. Pas dan zal er écht geluisterd worden en doe je in iedere groep (één is maar alleen, twee is al een groep) mee. Béter communiceren kun je leren, toch? En waren wij het er al volledig over eens, je bent nooit te oud om te leren.
En tot slot, de ‘communicatie met jezelf’!
Wij kennen natuurlijk de mensen die in zichzelf mompelend over straat schuifelen en de buitenwereld inmiddels hebben buitengesloten. Die communiceren alléén nog maar met zichzelf. Dat is van een andere categorie. Wij daarentegen, doen hetzelfde, waarbij het (nog) niet zichtbaar is en uiterst functioneel. Je interne communicatie, het ‘goede gesprek’ met jezelf, voer je de hele dag door. Meestal onbewust en soms béwust, weeg je alles af wat je doet en zegt. Het is het ‘stemmetje’ dat zegt “doe het maar”, of, “doe maar niet”. Het is een voortdurende ‘weging’ van feiten, meningen en gevoelens die er voor zorgt dat wij wel of niet in beweging komen. Wij putten daarbij uit die enorme bron aan gegevens, die data-base, waarin álles is opgeslagen. Dat is slecht en goed nieuws. Het slechte nieuws is dat wij veel hebben opgeslagen dat nou niet direct positief te noemen is. Neem nou begrippen als ‘schuld’ en ‘schaamte’, vooral als het gaat om gebeurtenissen uit het verleden waar deze ‘lading’ op zit die niet klopt. En er is de informatie, óók opgenomen in de data-base, die wij met ons mee dragen uit de overlevering, van onze ouders en wellicht zelfs grootouders. Al ons gedrag wordt daar nog steeds door gestuurd, zélfs als het niet klopt. Neem bijvoorbeeld; “ik had mijn kinderen anders moeten opvoeden, daar voel ik mij schuldig door”. Volkomen onzinnig, omdat je ten tijde van de opvoeding van je kinderen er voor koos het op díe manier te doen. Die keuze was voor dat moment de juiste. Dat het anders uitpakte dan je gedacht had is dan iets heel anders. Zeker niet iets om je schuldig over te voelen. “Ik schaam mij er voor dat ik vroeger niet beter mijn best gedaan heb tijdens mijn opleiding, waardoor ik nu in een situatie zit die niet prettig is. Ook díe keuze was op dat moment de beste. De situatie waar je dan nu in zit, als gevolg daarvan, is niet iets om je voor te schamen. Het is eerder, wat sommigen ook doen, een aanleiding om er alsnog iets aan te doen. Wél iets met die opleiding te doen, wél de verstandhouding met kinderen te herstellen.
Dus er kán wel iets goeds uit voortkomen, terwijl in de praktijk vaak blijkt dat mensen er ‘in blijven hangen’. In je interne dialoog, het gesprekje met jezelf, blijf je namelijk herhalen dat je het ‘een’ of het ‘ander’ niet doet, omdat het gevoel van schuld of schaamte de grote rem is om andere keuzes te maken. Een ander voorbeeld; stel je hebt ooit geleerd ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Dat ‘dwarrelt’ de hele dag door je hoofd, bij wat je ook doet en waar je ook bent. Dus vlak voor het nemen van een beslissing, of je staat op het punt iets te gaan zeggen, is er een flitsend gesprekje intern, een klein stemmetje dat zegt, ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Welke uitwerking zal dat hebben op je uitspraken of handelen?
Het goede nieuws is tweeledig. Enerzijds de interne dialoog die gebaseerd is op ‘versterkende elementen’. “zou ik dat nu wel doen of zeggen? Ik doe of zeg het gewoon, wat kan mij gebeuren”. Het tegenovergestelde dus. Anderzijds, diegene die er achter komen, dát er een interne dialoog is én dat daar elementen in zitten die niet (meer) kloppen. Mensen die zelfreflectief zijn en inzien dat ‘fouten’ maken eigenlijk heel normaal is. Die er achter komen dat ‘ego’ eerder remmend dan versterkend werkt.
Het zijn díe mensen die er achter komen dat er meer ruimte is in je eigen – wijsheid dan gedacht, voldoende ruimte in ieder geval om ‘dingen’ anders en soms zelfs beter te doen.
Je interne communicatie dus, het goede gesprek met jezelf, een goudmijn aan wijsheid als je het durft toe te laten.